Naar de kermis

Naar de kermis

Kermis is een oud feest, wel duizend jaar oud, ook hier in Brabant. Maar dit jaar was er in september geen grote kermis in onze gemeente Sint-Michielsgestel. Wel stonden er vijf kinderattracties in Berlicum. Het Corona-virus dwarsboomde alle verdere plannen voor dit festijn.

Als ik in het kermisweekend langs het Mercuriusplein rijd, herinner ik nog goed hoe ik me destijds voelde, toen ik kind was. We hadden op de basisschool altijd twee dagen vrij van school. Op maandag gingen we steevast naar de Efteling. Bijna heel de school had kermismaandag uitgekozen om naar dit sprookjesachtige pretpark te gaan. De stoomcarrousel met al die mooie paarden en koetsen was vaste prik en natuurlijk het betoverende sprookjesbos. Meer was er in de jaren zeventig nog niet gebouwd.

De rest van de kermisdagen kon je mij en mijn zus vinden bij de botsauto’s. Altijd fijn om je zus bij je te hebben, want dan was je nooit alleen en we konden altijd samen in zo’n ‘botsding’ zitten. Dat we niet goed konden sturen, hebben we later tijdens onze autorijlessen dubbel en dwars goedgemaakt. Ik slaagde maar liefst de eerste keer. Het ging ons vooral om die ‘kermisjongens’. Van die stoere jonge jongens, niet afkomstig uit de buurt, met een ander accent, gespierde armen en tatoeages. Die kwamen ons – de zusjes – wel even helpen. Wat voelde ik me trots dat ze ons uit al die meiden op de baan pikten. Dat wij de boel ophielden met ons stuntelige rijgedrag, daar kwam ik pas veel later achter.

Op naar de rups. De flos pakken was een spannende uitdaging. Het is me meerdere keren gelukt. Ik heb menig gratis rondje gereden. Dat ik Claire ook weleens in mijn plaats liet gaan, zag niemand. Maar bij de Cakewalk kwam ik niet graag. Daar stonden meiden op de bruggetjes met kauwgom in de mond naar ons te kijken hoe wij onderuit zouden gaan. En dan had je nog van die meiden die een dagkaart hadden en dat ook heel duidelijk lieten merken. Een dagkaart kregen wij thuis niet van onze ouders. We kregen vijf gulden en daar konden we best al die dagen mee rondkomen, vonden ze. Nu hoefde ik ook niet per se de hele dag in de Cakewalk, want ik kwam niet eens de eerste loopband omhoog. Met het schaamrood op de wangen moest ik geholpen worden door de baas van deze attractie. En hij was nou niet bepaald een knap stuk. Doordat Claire net zo onhandig was als ik, was het gelukkig allemaal minder erg.

De mooiste attractie vond ik toch wel de schuitjes. Wat was het gaaf om zo hoog mogelijk te komen en dan het doek te raken met de punt van je bootje. Zelfs de muziek die ze draaiden weet ik nog. Die was jarenlang hetzelfde: ‘Stille Willie…’. En op de maat van de muziek vlogen wij, de zusjes de hoogte in. Geweldig!

Die nostalgie, dat gevoel van weleer, dat neemt niemand me meer af. Ik hoop dat ik volgend jaar weer genoeg jongelui zie staan bij de botsauto’s, als ik voorbij rijd in mijn auto met het raam open. Dan snuif ik opnieuw de geur op van rubber en van verse oliebollen, ondertussen meedeinend op de harde muziek van nu.